Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom
Memoires van een weesmeisje Julienne De Ridder |
Waar nu het Kouterplein is, stond vroeger het oudemannenhuis en het weeshuis. Enkel een postkaart in sepia herinnert ons nog aan de eerste sociale voorzieningen uit de jaren stillekes. En toch is het niet zo ver weg. In 1956 sloot het weeshuis haar deuren en de wezen van toen hebben inmiddels een respectabele leeftijd. Een aantal woont nog in Zele. Julienne De Ridder is één van hen. Julienne is zonder twijfel een BZ. Op vele fronten heeft ze haar strepen verdiend. Een eenvoudige vrouw met een groot hart met een dienstbaarheid die je dezer dagen niet meer vindt. Ik wou haar verhaal eens horen en op een middag in september maakte ze tijd voor mij. In ’t Zils kreeg ik haar story te horen en tijdens onze babbel wist ze me drie keer kippenvel te bezorgen... |
Julienne woont in de Veldekensstraat. Een boodschap aan het hek vraagt me vriendelijk om het goed te sluiten. Maltezers kennen nu eenmaal geen grenzen. Net zoals bij vele mensen is de voordeur langs achter. In haar woonkamer aan tafel doet ze haar verhaal.
Julienne is geboren op 3 april 1933 als dochter van Aloïs De Ridder en Agnes Maes. Vader deed de markten met ondergoed. Eerst woonden ze in de Veldekensstraat waar de drie kinderen van het gezin geboren werden: Alfred (1928), Robert (1930) en Julienne (1933). In 1935 verhuisde de familie naar de Kouter naar het huis waar nu parfumerie Griet gevestigd is. Dat jaar kreeg mijn vader een bloeding, vertelt Julienne, en ze hebben hem nog naar de kliniek van Dendermonde gevoerd maar hij was al gepasseerd toen hij er aankwam. Moeder bleef met drie kinderen achter en ze trok in bij haar vader, Mandje, den traveirdraaier op de Lokerenbaan. Daar hebben ze drie jaar gewoond en in 1938 vond moeder De Ridder een klein huisje in de Bookmolenstraat. Om de kost te verdienen deed haar moeder de was voor de rijke mensen en ook voor het fabriekske van Caesens deed ze regelmatig naaiwerk. Ik zie nog altijd die wastobbe voor mij, zegt Julienne. In 1939 moest ze geopereerd worden aan een quater, een dikke keel. Dat was op een woensdag, herinnert Julienne zich, en donderdagmorgen is ze gestorven. Op zaterdag werd ze begraven en op maandag werden de drie kinderen naar het weeshuis gebracht. |
||
Julienne in de kleuterklas bij juffrouw Antoinette Smiit. |
Was er dan echt niemand die jullie kon opvangen, vraag ik haar. Nee, schudt Julienne het hoofd, diegene in de familie die de middelen hadden die deden het niet en de anderen wilden wel maar hadden de mogelijkheden niet, het waren geen makkelijke jaren. In de kliniek heeft haar moeder, die op dat moment al niet meer kon spreken, drie vingers in haar rechterhand genomen waarmee ze wou duidelijk maken om haar drie kinderen samen te houden. |
Da’s gebeurd, zegt Julienne, en godzijdank hebben we een goede opvoeding gekregen en zijn we geen ‘soorte’ geworden, we zijn alle drie goe gekomen. Onze Fred is facteur geworden, onze Robert vond een job bij den Ebes en ik ben gaan ‘dienen’ en heb later een goede man gevonden. We zijn op ons plooi terecht gekomen, zegt Julienne met een zekere fierheid. |
Weeshuis | ||
Julienne en haar broers vonden dus een nieuw ‘thuis’ op de Kouter. Ze werd onmiddellijk van haar broers gescheiden want de meisjes en jongens werden opgevangen in twee aparte groepen. In de jaren dat ze in het weeshuis was, heeft ze haar broers niet veel gezien. Ik was pas vijf, zegt Julienne, en eerlijk zo lang ik daar was, begreep ik niet dat ik geen thuis had, pas jaren later heb ik geweten dat ik geen thuis had. Juliennes stem verraadt emotie, haar ogen worden vochtig. Het weeshuis behoorde toe aan de Commissie van de Openbare Onderstand (COO, nu OCMW). 33 Jongens en 32 meisjes woonden er toen. Voor de kinderen zorgden de zusters van de kliniek (de orde van Vincentius a Paulo). Over het bestuur van de COO is Julienne niet erg te spreken en de zusters ontfermden zich over de kinderen naar godsvrucht en vermogen. Godsvrucht was er zeker bij. |
||
Een actie van Winterhulp in 1942 |
Julienne toont me een oud document waarop het reglement van inwendige orde staat: 05.15: Opstaan – Wassen – Aankleden – Morgengebed 06.00: Naar de kapel 06.10: Communiegelegenheid 06.30: Heilige Mis of rozenhoedje 07.15: Ontbijt – Uitspanning – Voorbereiding voor school 08.15: Naar school (’s winters om 08.45) 12.00: Middagmaal 12.15: Naar school 16.15: Vieruuurmaal – Uitspanning 17.00: Schoolwerken – Lezen 18.30: Avondmaal – Avondgebed (paternoster) 19.00: Naar bed (tot de plechtige communie) – Studie (na de plechtige communie) 20.45: Naar bed Op zon- & feestdagen waren er nog bijzondere schikkingen: 07.00: Heilige Mis met vooraf ontbijt 09.00: Godsdienstig onderricht 15.15: Lof |
Vrij vroeg werden de kinderen ingezet voor allerlei hand- & spandiensten. De kinderen in het weeshuis hebben alleszins (moeten) leren werken. Ja, zegt Julienne, ik herinner me nog goed dat de kinderen moesten helpen bij de was. Ik was nog een klein meisje en ik ‘mocht’ ook helpen maar om te voorkomen dat ik in de wastobbe zou vallen, bond de zuster een koord rond mijn middel die ze ergens aan vastbond. Ook in de vakanties van toen was het werken geblazen. Het moederhuis was in volle bloei en pisdoeken wassen hoorde tot onze dagelijkse bezigheden. Masseur Thérèse beweerde dat we daar schone handen van kregen. Ook in de tuin werden ze ingeschakeld om bv. erwten te trekken en jutezakken stoppen was ook een klusje voor de kinderen. Bezoek kregen Julienne en haar broers maar weinig. Dat was niet moeilijk, vertelt ze, want we hadden niet veel familie. Nonkel Staf uit Lokeren kwam maandelijks eens langs. Eerst bezocht hij mij en daarna mijn broers. Het was een uitzonderingsmaatregel als de drie eens samen mochten zijn. Ieder jaar werden ze bij nonkel Staf uitgenodigd als het kermis was in Lokeren. Dat was voor ons echt een hoogdag. Maar mijn nonkel moest dat op voorhand aanvragen aan het bestuur van de COO. Sommige wezen hadden nog een moeder of een vader die om een of andere reden niet voor hen kon zorgen maar wij waren volle wezen, wij hadden niemand. En hoe ouder ik werd, hoe meer ik dat gewaar werd, zegt Julienne. De zusters deden hun best om goed voor de kinderen te zorgen. Qua kledij was dat niet om over naar huis te schrijven, zegt Julienne. We kregen meestal kleren die de zusters vermaakt hadden, een frak hadden we niet. Ieder jaar moesten we twee keer meelopen in de processie. Dat was de sacramentsprocessie en de processie van 15 augustus. Dan trokken ze ons een zwart kleedje aan met een wit colleke. Met een Paternoster in de hand moesten we dan achter de gendarmen lopen tussen twee rijen pompiers. Dat was alles behalve plezant en onze Fred is er in geslaagd om drie keer te gaan lopen uit die processie. |
Meid voor alle werk Op haar veertiende was ’t school uit. Julienne had erg graag voor verpleegster gestudeerd. Niets van, zei masseur, je kunt zoals al de anderen hier blijven werken. Enkel de meisjes die ‘roeping’ hadden, kregen de kans verder te studeren. Zo werd Julienne op haar veertiende meid voor alle werk in de kliniek en de COO. En het was nijg werken, voegt ze er aan toe. Wassen, plassen, strijken, bedden maken, schuren… Julienne was blijkbaar in alle handen goed. Als meisje van vijftien heb ik zelfs doden moeten helpen afleggen, zegt ze. Niet voor ’t een of ’t ander, zegt Julienne, maar ik heb daar hard moeten werken. Waren die meisjes dan allemaal zo braaf en volgzaam, vraag ik haar. We konden niet anders dan gehoorzamen en doen wat ze ons opdroegen, is haar antwoord. En trouwens, je kon het ook aan niemand zeggen want ik had niemand! |
||||
Een zeldzame foto van Julienne
met haar twee broers en een nichtje. |
De weesmeisjes in 1955
|
Dienen Bij Maurits Anthuenis kreeg ik ‘schoon slapens’, gaat Julienne verder, maar het was er hard te werken. Op dat moment waren er al vier kinderen in het gezin en madam nam het vrij gemakkelijk op. Dat was een zware dobber. Ik had zelfs nog geen wasmachine, zegt Julienne, kan je rekenen. Maar werken was ik gewoon, dat was het probleem niet. Ik voelde me er vaak alleen. Vooral in de vakantie toen het gezin voor twee weken naar zee trok en ik thuis mocht blijven. Gelukkig mocht ze dan die weken bij Albert De Donder gaan logeren en daar is ze de familie nog altijd dankbaar voor. Toen ze op een morgen de kinderen naar school bracht, werd ze aangesproken door de oude madam Cool. Die vroeg haar op de man af hoeveel ze verdiende bij Anthuenis. 1000 frank per maand, antwoordde Julienne eerlijk. Wel, zei mevrouw Cool, als je bij mij komt krijg je 1500 frank. Ik dacht bij mezelf, zegt Julienne, 500 frank is 500 frank en ik koos eieren voor mijn geld. Het heeft me achteraf erg gespeten want ik heb daar echt niet graag gewerkt. |
Verkering Iedere zondag spraken ze samen af en na twee maanden vroeg Jef op een avond: Julienne, ik ben de dertig gepasseerd en ik voel dat het klikt tussen ons, zou je d’er mee inzitten om te trouwen? Julienne was eerlijk gezegd een beetje van haar melk. Gij hebt ne goede thuis, zei Julienne, ik ben maar een weesmeisje en ik heb niets. Ge moet er niet mee inzitten, was het antwoord van Jef, we zullen dat wel klaren. |
Trouwen Op 15 oktober 1960 zijn Jef en Julienne getrouwd. Julienne had in die jaren dat ze gediend had, een klein spaarpotje weten te vergaren. Ik heb de helft van het feest betaald, zegt Julienne met enige fierheid, en ook de eetkamer heb ik volledig uit mijn eigen zak betaald. Ik had nog juist 72 frank toen ik trouwde. Een vriendin maakte mijn trouwkleed en Jef betaalde de ringen en kocht ook een wasmachine. We huurden een huisje in de Roskotstraat. We waren goed ingespannen en we konden vooruit, zegt Julienne met enige trots, maar toch als ik ‘thuis’ kwam na het trouwfeest heb ik gehuild als een klein kind, geweend van contentement. Ik was 28 jaar en had nog nooit een thuis gehad, nog nooit een komme, een verket of ne lepel, die van mij was. Eindelijk had ik een thuis, weent Julienne, en Jef zei haar dat hij alles zou doen om er voor te zorgen dat het een thuis bleef. |
Een mooie anekdote uit die jaren is ongetwijfeld de wekker die stilgevallen was. Julienne en Jef hadden geen horloge, enkel een wekker die ze gekregen hadden van de juwelier toen ze hun trouwringen kochten. Die wekker verhuisde ’s avond altijd mee naar boven zodat ze op tijd wakker werden. Op zekere nacht was de wekker stilgevallen. Julienne schoot wakker en riep: Jef we hebben ons overslapen. Julienne naar beneden om zijn schoofzak te maken, spek met eieren. Terwijl Jef ontbeet, ging Julienne met de fiets naar ’t dorp om te kijken hoe laat het was. Even later stond ze terug thuis. Kruip maar terug in uw bed, zei ze tegen Jef, het is nog maar halftwee. |
Kerkwas Meer dan dertig jaar was ze werkvrouw bij dokter Paelinck. Op haar kast prijkt een tinnen schotel met de tekst erop ’Aan Julienne. Uit dankbaarheid voor 25 jaar trouwe dienst!’ Ook bij notaris Lemmerling heeft ze lang gewerkt en af en toe kloppen ze nog eens aan haar deur met een klein vraagje. Een vraag waar Julienne met graagte op in gaat. Dienstbaar zijn voor anderen, het is haar met de paplepel meegeven en het staat ongetwijfeld in haar wapenschild. |
Reünie Wezen 25 september 1993 was voor Julienne ongetwijfeld één van de mooiste dagen van haar leven. Jarenlang koesterde Julienne de droom om de wezen van toen nog eens samen te brengen. Meer dan een jaar spoorde ze de adressen op van de 127 wezen die in het Zeelse weeshuis gewoond & geleefd hadden. Slechts zes vond ze niet meer terug. De wezen waren uitgezwermd over heel het Vlaamse land. Er kwam zelfs een antwoord uit Canada en Spanje. Uiteindelijk waren ze met 69 op die memorabele dag. Julienne had alles in het werk gesteld om er een echt feest van te maken. Een eucharistieviering, een receptie en een feestmaaltijd. Ze kreeg financiële sponsoring uit verschillende hoeken en ook ons OCMW en het gemeentebestuur steunden dit initiatief. Het werd voor Julienne een hoogdag waar ze met heel veel deugd aan terug denkt. |
Sint 24 Jaar lang heeft ze daar haar blijde intrede gedaan en de brave kinderen die zoet waren, bedacht met lekkers. Julienne duikt in haar fotoboeken en toont me beelden uit haar glorietijd: een Sint met een bende zwarte pieten in een koets op onze markt. |
Jef |
Goden |
Julienne is nu 78. Ze is veel thuis maar ook graag thuis. Ze doet haar huishouden, kookt, wast en plast. Ze heeft één hobby het maken van miniatuurruikertjes. Met pareltjes, gedroogde kruiden en bloemzaadjes weet ze zo mooie attenties te maken. Ze steekt er uren en uren werk in en al wat ze maakt is voor anderen. Ja, zegt Julienne, ik moet iets kunnen geven en dan voel ik me gelukkig, zo ben ik nu eenmaal. Ik ben ook lid van het Ziekenapostolaat en maandelijks ga ik eens langs bij vier zieken. Ze zijn altijd blij als ik er ben. Gewoon wat aandacht en een babbel, dat doet deugd.
Hoe ze terug kijkt op haar leven? Ik ben content, zegt ze. De tegenslagen die we gehad hebben, hebben we overleefd. Ik ben blij dat ik mensen kon helpen en hoop van nog lang gezond te mogen zijn. Daar lees ik iedere avond voor, dat ik mijn verstand houd. Iedere avond drie Weesgegroetjes. Mark 21.10.2011 |
© Mark De Block
afdrukken